
Vooraf: vanuit mijn werk als opleider en procesbegeleider heb ik enigszins last
van de zogeheten ‘wachtkamerbias’. Daarmee doel ik op de waarneming van een
huisarts die de wachtkamer rondkijkt en concludeert dat iedereen ziek is. Lokaal
bestuur is voor mij het mooiste bestuur en we moeten het zeker niet ‘kapot
verbeteren’. Veel gaat goed en dat mag gekoesterd. Ook dat is overigens mogelijk
een waardevolle bijdrage van de griffer: raadsleden, college en ambtenaren
attent maken op wat goed gaat. Ik merk dit hier op, omdat in de rest van mijn
verhaal ik vooral bij problemen in het functioneren stil sta.
CONFLICT IN DE DEMOCRATIE
Carl von Clausewitz (1780-1831) stelde dat oorlog het voortzetten van politiek is
met andere middelen. Daarmee plaatst hij politiek in verbinding met strijd en
uiteindelijk geweld. Democratie is in die benadering niet zozeer een uiting van
‘de wil van het volk’, maar een methode om verschillen in die wil zonder geweld
te beslechten. Het begint dus niet met de constatering dat we ‘uiteindelijk
allemaal het beste willen voor onze mooie gemeente’, maar met de vaststelling
dat we het niet eens zijn over wat het beste is voor onze gemeente, en het soms
zelfs oneens zijn over de vraag wat onze gemeente nou zo mooi maakt.
In de plaats waar ik leef (Amsterdam), liggen sommige conficten aan de opper-
vlakte. Dan gaat het bijvoorbeeld over de strijd om het gebruik van de openbare ruimte. Dat uit zich in discussies over parkeerplaatsen, vergunningen voor
festivals en ruimte voor terrassen. Daarachter schuilen meer ideologisch geladen
conficten, denk aan het beeld van de stad als ‘emancipatiemachine’ of juist als
‘verdienmodel’. Linkse politici agenderen in deze strijd hoeveel ruimte je geeft
aan de ‘Sjopperdepop b.v.’s’ van deze wereld. Aan de rechterkant wordt juist scheef
wonen en de omvang van de sociale huurvoorraad geproblematiseerd. Kenmerk
van dit type conficten is dat deze nooit echt worden beslecht. Het komt steeds
weer in steeds andere gedaanten terug.
Goede gesprekken en wijze besluiten in de gemeenteraad over dit type politiek
geladen vraagstukken kunnen bijdragen aan het gezag van de lokale democratie.
Het gaat dan echt ergens over. Helaas is dit niet vanzelf het lot van confict in de
lokale democratie. Politicoloog en gezaghebbend rondreizend griffer Marcel van
Dam maakte eerder al de driedeling VIP. Daarbij staat de V voor vorm, de I voor
inhoud en de P voor personen. Griffers kennen als geen ander dat langs de lijn
van de vorm (hoe gaan we dit bespreken) een politiek confict vorm krijgt. Een
discussie over vorm draagt echter niet bij aan het gezag van de raad. Integendeel,
dan wordt het raadswerk al snel weggezet als procedureel geneuzel.
Het kàn dus echt ergens over gaan in de raad, maar dat gaat niet vanzelf. Hier
komt de meerwaarde van een maatschappelijk sensitieve griffer om de hoek
kijken. Bij het thematiseren van het politieke in de lokale democratie is volgens mij een belangrijke rol weggelegd voor de griffer. De griffer kan door meervou-
dige coaching van verschillende fracties bijdragen aan relevante politiek. Waar wordt het voor verschillende fracties interessant? Waar wordt het spannend? Om
die rol te vervullen heeft de griffer twee potentiële gezagsbronnen tot zijn of
haar beschikking. De eerste is het gezag als ‘trusted advisor’ van de fracties. Het
gaat dan om relatiekracht, vertrouwd worden, duidelijk zijn, dichtbij drijfveren en
frustraties van het raadslid mogen komen. De tweede mogelijke gezagsbron is
overzicht. Daarmee doel ik op een goed zicht op wat leeft in zowel lokale politiek
als samenleving.
HET GOEDE GESPREK VORMGEVEN
Journalisten en politici geven eens in de vier jaar verklaringen voor een lagere
opkomst bij de lokale verkiezingen. Die verklaringen krijgen trekken van een
refrein dat je net te vaak hebt gehoord. De vertrouwdheid van de duidingen doet eerder afbreuk aan verontrusting over de lokale democratie, dan dat de verklarin-
gen bijdragen aan noodzakelijke urgentie. Onderdeel van het refrein is een
onderscheid tussen democratie en politiek. Burgers steunen wel de democratie,
maar hebben een afkeer van de politiek. Democratie wordt dan verbonden met
hoogstaande principes en politiek wordt vereenzelvigd met ordinaire spelletjes.
Zo’n scheiding komt in het lokaal bestuur vaker voor. Het principe van sturen op
hoofdlijnen wordt dan afgezet tegen de praktijk van praten over stoeptegels. Het
ideaal van visionaire politiek wordt dan tegenover de ‘waan van de dag’ geplaatst.
Het probleem met dit type scheiding is volgens mij tweeledig. In de eerste plaats
leidt zij tot dédain voor het dagelijkse geploeter dat bij lokale democratie hoort.
Journalist Pieter van Osch heeft dit ooit salonpopulisme genoemd. Het gaat om
het verschijnsel dat vanuit de leunstoel wordt neergekeken op het publieke en
politieke bedrijf. Uiteindelijk leidt dit tot cynisme. Het tweede probleem is dat
juist in de verbinding tussen principes en praktijk hoop voor verbetering ligt. Die
hoop zit vaak in kleine praktijken waarin het lukt om recht te doen aan de grote principes. Herman Tjeenk Willink heeft die verbinding prachtig gelegd in zijn
boekje ‘Groter denken, kleiner doen’. Wie vasthoudt aan een retorische scheiding
plaatst die hoop buiten beeld. Voor verbinden tussen principes en praktijk, is het
van belang om in de dagelijkse praktijk het politieke en de democratie te
verbinden.
Verbinden tussen politiek en democratie is deels inhoudelijk, dan hebben we het
over thematiseren (zie hierboven), deels gaat het echter ook om de vorm. Het
gaat dan om de vorm waarbij in het raadswerk het goede gesprek gestalte krijgt.
Hierboven is al vastgesteld dat veel gesprek over die vorm gaat. Die vormdiscus-
sies kunnen procedureel geneuzel worden of als zodanig worden gezien. Toch hebben we ook in een lokale democratie vormdiscussies nodig. Een griffer kan er
aan bijdragen dat die discussie daadwerkelijk ergens toe leidt. Daarbij is het van
belang om stil te staan bij de vraag waar de vorm toe uitnodigt.
In een Drentse gemeente besprak ik met een werkgroep van de gemeenteraad
het vernieuwen van de vorm waarin de raad werkte. De griffer ondersteunde
deze werkplek en had mij gevraagd de gesprekken te leiden. In eerste instantie
hadden de gesprekken een hoog Baron van Münchhausen karakter, alsof de raad
zich aan haar eigen haren uit het politieke moeras moest trekken. Gaandeweg
werden de gesprekken hoopvoller en dat zat eigenlijk in twee zaken. In de eerste
plaats verschoof het gesprek van wat er niet goed ging naar wat de leden van de
werkgroep wel wilden. Dat bleek voor een groot deel meer maatschappelijke
verbinding te zijn. In de tweede plaats raakten de raadsleden geïnspireerd door
een gesprek over een vernieuwde werkwijze elders in het land. Het idee dat je
vorm kunt geven aan een betere praktijk won aan hoop.
Uitzoomend denk ik dat het goed was dat we lang stil hebben gestaan bij de
vraag: ‘wat willen wij dat er meer in onze raad gebeurt?’ Het antwoord daarop
was kort door de bocht het raadswerk verbinden met ideeën en ervaringen van
bewoners en ondernemers. Vanuit dat antwoord bleek de passende vorm voor dat deel van het raadswerk: dialoog. Het uitproberen van verschillende dialoogvor-
men (aan tafels in de raadszaal, in het buitengebied) gaf energie. In het verlengde van deze dialogen werd vervolgens het debat vormgegeven, en zo werden
volgtijdelijk het democratische en het politieke verbonden. Niet beginnend bij de
politieke tegenstellingen, maar beginnend bij gesprekken in de maatschappij.
Onderdeel van de vormgeving is dus ook waar in de tijd die vorm op zijn plek
valt. Wat in deze situatie vooral de bijdrage van de griffer is geweest, is dat zij de vormdiscussie uit de dagelijkse praktijk heeft helpen trekken, zicht had op hoopgevende praktijken in andere gemeenten en de ideeën van de raad uiteinde-
lijk heeft vertaald naar een praktische werkwijze.
GESPREKKEN ZONDER BUITENLUCHT
In een gesprek met fractievoorzitters over omgangsvormen klinken stevige
oordelen door. Het onderwerp van gesprek is zelf afwezig. Hij vond een gesprek
over omgangsvormen ‘niet nodig’. Zijn afwezigheid werkt als een rode lap op een
stier. Op een bepaald punt in het gesprek vraag ik wanneer zij vinden dat de raad goed functioneert. Veel van de antwoorden gaan over gewenst gedrag (hoffelijk-
heid, niet op de man/ vrouw spelen, et cetera). De vervolgvraag is voorspelbaar: ‘… en wanneer doet u het goed in de ogen van uw inwoners?’ Het wordt even stil.
Een fractievoorzitter van een ‘constructieve oppositiepartij’, zoals hij zichzelf
introduceerde, neemt het woord: ‘De bewoners zijn allang afgehaakt, mede door
dit gedoe.’
Als blikken van buiten niet meer dwingen, trekt de aandacht vanzelf naar binnen
toe. Na verloop van tijd komt de raad zo in gesprekken zonder buitenlucht
terecht. De binnenkant van de politiek, wat in Den Haag ‘onder de stolp’ wordt
genoemd, lijkt een gulzige minnaar. Er kan eindeloos veel aandacht naartoe en
nooit is het genoeg. Die aandacht is, als je niet uitkijkt, ook een onuitputtelijke
bron van werk voor de griffer. Daarnaast leidt deze aanpak ook wel eens tot een ‘wag the dog’ behandeling van de griffer door onmachtige raadsleden. Frustra-
ties worden op het werk van de griffe geprojecteerd, zodat het niet over het eigen gedrag gaat. Die ‘hondse’ benadering versterkt nog eens de neiging van
griffes om de binnenkant van de politiek tot in de puntjes te verzorgen. Gedoe
voorkomen wordt dan leidend.
Wat te doen met deze zichzelf versterkende ontwikkeling? De zoekrichting is in
het proefschrift door Paul Depla, nu burgemeester van Breda, geduid met de vermaatschappelijking van de lokale democratie. Niet de binnenwereld vervol-
maken, maar de buitenwereld binnenlaten. Dialoog met inwoners draagt bij aan frisse lucht in de raadszaal. Het levert niet alleen gezamenlijke positieve
informele ervaringen op, het draagt ook bij aan een gedeeld beeld van de
maatschappelijke opgaven in stad of dorp.
Deze zoekrichting vraagt veel van griffers. Dat begint bij weerstand bieden aan
de neiging om gedoe te voorkomen. Die gedoe-gerichtheid zorgt er immers voordat ook het eigen werk binnenskamers blijft. Vervolgens moeten voldoende
raadsleden worden gemobiliseerd om gezamenlijk de ramen open te zetten.
Daarbij spelen oude beelden vaak mee, of beter gezegd tegen. Ervaringen met
insprekers die de binnenwereld van de lokale politiek wel hebben weten te
vinden, vormen vaak eerder een belemmering dan een motivatie. Reacties van
collega-raadsleden worden niet zelden geduid met ‘de oren laten hangen’. Er
komt dus veel verleidingskunst, zorgvuldigheid, geduld en vasthoudendheid
kijken bij het naar binnen laten van buitenlucht.
GROTE IDEALEN, KLEINE PRAKTIJKEN:
HET LEIDERSCHAP VAN DE GRIFFIER
In mijn beschouwing wordt de griffer voor grote opgaven gesteld: politiek en
democratie verbinden, het goede gesprek (dialoog en debat) vormgeven en daarboven op, tegen de vanzelfdynamiek in, werken aan de vermaatschappelij-
king van de lokale democratie. Analoog aan de boektitel ‘groter denken, kleiner doen’ van Tjeenk Willink zou ik hieraan toe willen voegen dat het weliswaar om
grote idealen gaat, maar dat deze idealen om kleine praktijken vragen. De vraag
die ik nog wil beantwoorden is wat die samenkomst van grote idealen en kleine
praktijken over het leiderschap van de griffer zegt. Daarvoor sta ik eerst stil bij
de vraag wat ik onder leiderschap versta.
Het klassieke beeld van leiderschap gaat over karaktervorming. Dat karakter
wordt gevormd door wat je vasthoudend doet. Die karaktervorming is in eerste
instantie naar binnen gericht. Het gaat over persoonlijk leiderschap. Daar
tegenover staat de bijdrage die de leider levert aan zijn omgeving. Het gaat dan
om publiek leiderschap. In het verlengde van beiden samen – persoonlijk en
publiek leiderschap- ligt de vraag voor aan welk ideaal de leider wil bijdragen en
welke waarde zijn omgeving ontleent aan het volhardend doen. Dan gaat het
over waardevol leiderschap.
Het persoonlijk leiderschap van de griffer gaat in het licht van het volhardend
doen over dienstbaar ontregelen. Een griffer moet dienstbaar kunnen zijn aan
veel behoeften en belangen en tegelijkertijd zorgvuldig ontregelen. Vaak kan de
griffer meebewegen met die behoeften, maar met kleine, licht ontregelende, afwijkingen wordt ook het belang van het geheel gediend. Het publieke leider-
schap sluit aan bij dat belang van het geheel. Hier gaat het over het beheren van een systeem dat veel wordt gebruikt, maar weinig verzorgd. Onderdeel van het
systeembeheer is de blik verruimen van degenen die het systeem gebruiken voor
het belang van bijvoorbeeld hun fractie. Tot slot gaat het waardevol leiderschap
over de bijdrage aan de idee van lokale democratie. Daarin laten griffers al
doende zien waar dat dit gaat over idealen praktisch maken, verschillen samen
laten komen en zorgvuldig onderhoud aan een krachtig en kwetsbaar systeem.